donderdag 24 juli 2008

routine


Zeven minuten over half een. Je staat op, je rekt je uit, je laat een scheet, je neemt een douche, je kleedt je aan, je scheldt je moeder uit omdat ze geen ontbijt heeft. In de lift naar beneden kijk je in het decolleté van je mooie bovenbuurvrouw, je groet de oude man van de achtste verdieping wiens naam je bent vergeten en je loopt binnen bij de sportska kladionica, het gokkantoor. Het anker van je dag.
Je zet een paar duizend dinar in op onwaarschijnlijke overwinningen in onwaarschijnlijke competities. Mile, Kole, Daba en Ruki zijn er ook. Je vrienden. Samen beoordeel je het vrouwelijk vlees dat buiten voorbij hogehakt en vertelt een paar moppen. Je drinkt er bier bij en belt Stojko om te vragen of hij nog wat weed te koop heeft. Je hebt er de pest over in dat de voetbalcompetitie stilligt, want je bent Delija, Held, aanhanger van Rode Ster. Je voelt dat je vervet door het gebrek aan lichaamsbeweging. Geen voetbalwedstrijden, geen wekelijkse knokpartij met de politie.
Je hangt wat door aan het formica tafeltje, werpt af en toe een schuine blik op de uitslagen op het televisiescherm. Je verveelt je totdat Preže voor komt rijden in zijn BMW M6 Cabrio. Dat wordt lachen. Met een joint in de hand en 110 op de teller scheur je over de Bulevar Mihaila Pupina, je mist de eerste Yugo op een haar na, steekt je middelvinger op naar de agent van de verkeerspolitie. Net voor Brankov Most weet je op drie milimeter na een aanrijding met de achterkant van de file te voorkomen.
In Ludala liggen blauwe vlaggen en banieren op de leren banken. Je drinkt bier, er zit mist in je hoofd. Je beoordeelt het vrouwelijk vlees dat buiten voorbij hogehakt, je scheldt op de scheet van en jongen die nooit eerder hebt gezien, hij scheldt terug, Saša springt tussen jullie in, je vertelt een paar moppen, je steekt je middelvinger op.
Op weg naar Trg Republike sla je met je vlaggenstok een bloempot van een lantaarnpaal, je schopt een punkmeisje in haar rug, je schreeuwt je stem schor en jat een literfles Jelenbier, haalt je arm open aan het verbrijzelde glas van de koelkast naast de kiosk. Je hart bloeit op bij het zien van de eerste politiebussen, de Ninja Turtles in hun blauwe uniformen en ijshockeybescherming, hun lange latten.
Op het plein schreeuw je de naam van je held, de honderdvijftig anderen doen dat ook, je dringt naar voren tot je oog in oog staat met een schild, een helm en een wapenstok van je eigen leeftijd, je eigen omvang. Je spuugt, hij duwt, jij duwt, achter je duwt iemand, hij duwt, een terrasstoel vliegt over je heen, een volle fles bier mist je op een haar na, een steen landt op de helm voor je, een lat zwiept, een stekende pijn in je rug, adrenaline, je schreeuwt weer die naam en weer en weer.
Die man naast je, wie is dat ook alweer? Je kent die bleke huid van televisie. Je moet je rustig houden, zeggen de weke lippen met een knipoog. Je drijft naar achteren en raakt je vrienden kwijt. Je geld is op, de bus dan maar. In de Fashion hangen Mile, Kole, Daba en Ruki. Je trekt je shirt uit, een rood-blauw-paarse striem. Niet slecht. Je drinkt bier, werpt een blik op de lingerie op het televisiescherm, je boert. De uren drijven voorbij, je vindt jezelf terug in Kole’s flat en thuis en in je bed, je schoenen nog aan, een mobiel die je niet herkent in je broekzak. Het is zeven over drie als je in slaap valt.


Geen opmerkingen: